Win-win situatie en prisoners dilemma
Geplaatst 05 februari 2016
Deze vrijdagavond werden er op de gezellige schaakzolder de laatste drie borden gespeeld in het tweeluik van de bekerwedstrijd tussen Denk en Zet en Souburg. Zoals twee weken terug geschreven was de partij tussen Olaf van der Sloot en Albert Vermue in het voordeel van de Denk en Zetter geëindigd en had Vermue het snelschaken gewonnen: ‘op voorsprong en ook op achterstand’ was toen de paradoxale conclusie. Vanavond kreeg de al eeuwenoude stelling ‘een partij is nog nooit gewonnen door hem op te geven’ uiteindelijk ook een paradoxaal tintje, maar hierover later meer.

Hoewel er nog even aan getwijfeld werd door een Souburgse bezoeker of Denk en Zet nog wel intern speelt, werden er intern vanavond (en vorige week) toch de nodige partijen gespeeld. Deze uitgesproken twijfel was overigens terecht, want de meeste interne partijen begonnen pas tegen half negen, daar waar de externe bezoekers keurig voor achten aanwezig waren.

Opvallend bij deze interne partijen was dat de spelers hun vorm wisten door te trekken. Daar waar Corné Niemantsverdriet door volhardend spel voorgaande week tegen Sebastiaan Koedoot pas na circa 80 zetten de vlag moest strijken kreeg hij deze vrijdag eindelijk loon naar werken door Raymond Leemreijze snel een stuk te ontfutselen en dat met vaste hand naar winst te voeren. Leemreijze moet deze weken na de skivakantie nog even inkomen, want vorige week moest hij het punt laten aan Guido van de Breevaart.

Dezelfde van de Breevaart speelde nu tegen Joost van Eenennaam (die zijn eindspeltechniek twee weken terug had bewezen aan Niemantsverdriet) en wist, na iets te opportunistisch zijn vrijpion op de d-lijn te snel door te schuiven en te verliezen, via een mooie tussenzet van zijn toren geforceerd de open d-lijn te winnen. In plaats van deze te behouden met zijn twee torens, wisselde hij een toren af, waarna van Eenennaam de andere toren ook geforceerd kon afwisselen en zijn pionnen en koning beter bleken te staan en tempodwang van de Breevaart fataal werd, waarmee van Eenennaam zijn status van het beheersen van een goede eindspeltechniek glans gaf.

Vorige week had van Eenennaam tegen Jan de Graaf remise behaald in een partij waarin beide heren elkaar geen duimbreed toegaven. De Graaf mocht het nu opnemen tegen Johnny van den Berge en moest alle zeilen bijzetten in de hem bekende tijdnood om zijn stelling te keepen. Ook hier dus remise en nog steeds is van den Berge dit seizoen ongeslagen. Vorige week wist hij de Graaf junior te verslaan. En deze Juan de Graaf wist op zijn beurt deze week Hans Smits te verschalken door een stuk voorsprong gedegen uit te spelen tot winst.

De laatste partij vorige week was die tussen Rick van de Breevaart en Wilco Lindhout. Van de Breevaart kwam ijzersterk uit de opening en ging er dan ook met het punt vandoor. Lindhout was deze week oneven en werd daarmee beloond door een overwinning op zichzelf (qua punten dan).

Rick van de Breevaart trad deze week net als zijn vader op in het vervolg op de bekerwedstrijd tegen Souburg. Zoals gemeld waren de bezoekers keurig op tijd, en zowaar was de teamleider van de thuiszijde ook om vijf voor acht aanwezig. Opstellingen uitwisselen en loten voor de kleur dan maar. Normaal gesproken zo gepiept, maar een bekerwedstrijd wordt normaliter niet opgesplitst in twee sessies (het reglement spreekt daar ook niet over). Waar het reglement wel over spreekt en wat zeker ook de charme is van een bekerwedstrijd is dat je pas op moment van de loting vlak voor de wedstrijd weet met welke kleur je speelt. Een andere expliciet punt in het bekerreglement is ook hoe bepaald wordt welk team er wint: eerst wordt er gekeken naar de wedstrijduitslag. Is deze gelijk (2-2), dan wordt er gevluggerd met omgewisselde kleuren. Is dit ook gelijk (2-2) dan valt het laatste bord van de reguliere wedstrijd af etc. Dat laatste gebeurt natuurlijk bijna nooit, maar de plaatsing van de spelers aan de borden kan bij een bekerwedstrijd dus een extra dimensie krijgen ten opzichte van de plaatsing bij een wedstrijd in de overige ZSB-competities.

Omdat Souburg al één partij met wit had gespeeld, mocht er nog één bezoeker met wit spelen. Hoe de procedure rondom de indeling en loting voor de deze avond drie te bespelen borden nu zo te regisseren dat aan al voornoemde zaken eer aan werd gedaan en ook nog dat alle mogelijke uitkomende scenario’s recht deden aan het bekerreglement? Vooraf aan de wedstrijd waren beide teamleiders al overeengekomen dat de wedstrijd tussen van der Sloot en Vermue op bord 1 of bord 2 zou komen op het wedstrijdformulier. De positie in deze zou afhankelijk zijn van welke speler van Souburg nog de witte kleur zou loten deze vrijdag.

In het vooroverleg via de mail kwam de thuisspelende teamleider met het volgende theoretische voorstel:

1)      Uitwisselen opstellingen (speler 2, 3 en 4 van elk team:  spelers nummer 2 van de teams spelen altijd tegen elkaar, idem spelers 3, idem spelers 4).

2)      Bepalen via het gooien van een dobbelsteen welke van de drie spelers van Souburg met wit speelt, waarbij 1 of bepaalt dat Souburgs tweede speler met wit speelt, bij 3 of 4 de derde speler en bij 5 of 6 de vierde speler. Op deze wijze heeft elke van de 3 Souburg spelers een gelijke kans van 33,33% om met wit te spelen (idem dito voor Denk en Zet, maar dan aangaande de zwarte stukken).

3)      Hieruit volgt een automatische bordvolgorde, waarbij  de kleurverdeling om en om is en de opgegeven vierde spelers ook altijd op het vierde bord spelen (het mogelijke beslissingsbord bij een 2-2 en 2-2).

Praktisch ging het na het genot van de verwarring der communicatie (we hebben drie spelers, maar toch heten ze spelers twee tot en met vier, dus is dan de tweede speler de eerste opgegeven van vanavond of de tweede opgegeven van vanavond?) zo:

1)      Uitwisseling opstellingen leverde de volgende partijen op: Peter van de Breevaart tegen Ronald Steijn, Rick van de Breevaart tegen Carl Schoor en Sebastiaan Koedoot tegen Martin de Bock.

2)      De teerling (Yahtzee stond nog ergens in de kelder) werd geworpen, waarbij de vijf bovenkwam, dus kreeg Martin de Bock wit.

3)      De Bock speelde op bord vier (tegen Koedoot), waardoor de vooruit gespeelde partij van Vermue tegen van der Sloot formeel het tweede bord werd. Hierdoor kwamen Peter en Steijn op het eerste bord en Rick en Schoor op het derde bord terecht.

Dan nog de wedstrijd zelf. Het voorgaande was voor de statistici en als aanvulling op het bekerreglement in het geval er in de toekomst nog eens één bord vooruit gespeeld wordt in de bekercompetitie J

Op het vierde bord investeerde Koedoot veel tijd in een wild-west stelling. De koning van de Bock stond in het middenspel in het midden op het bord, met veel lichte stukken van beide kleuren in de directe omgeving, maar aangezien de dames er af waren kon Koedoot niks vinden dat echt voordeel gaf. Zelfs zijn loperpaar kon het verschil niet maken. Na het verzuimen van het opspelen van pion h7 naar h5 kon zijn loper op g6 niet weg en werd dit loperpaar ook geneutraliseerd. Eigenlijk was de stelling op dat moment (ook met hindsight: evaluatie van 0.00) potremise. De Bock speelde creatief en hield de druk er op zodat Koedoot op zet 31 – de vast vaak gebruikte woordspeling - een bok schoot. In tijdnood, waar hijzelf natuurlijk debet aan was, dacht hij een pion te gaan winnen, maar hij verloor er één, waarbij de Bock twee verbonden vrijpionnen kreeg. Hij speelde dit goed uit en nadat torenruil, dan wel pionverlies onafwendbaar was gaf Koedoot op. Tussenstand 1-1.

Het duurde een tijdje voordat iemand in de wedstrijd op het eerste bord tussen Peter en Steijn over de middellijn ging. In aanvang verbruikte Peter meer tijd, maar dit bleek zich uit te betalen in de stelling. In tegenstelling tot zijn soms aanwezige dwang tot offeren speelde hij dit keer uiterst positioneel en subliem. Hij bewees dat hij niet voor niets in het verleden clubkampioen is geweest. Net zoals hij in het huidige en ook de afgelopen seizoenen intern regelmatig resultaten boekt tegen de hoger gerate leden, wist hij nu de 1800 gerate Steijn in onberispelijke stijl op de knieën te dwingen. Denk en zet weer aan de leiding met 2-1.

Op dat moment was Rick nog bezig op het derde bord tegen Schoor. Door druk op de witte g pion wist Schoor een pion voor te komen. Het werd uiteindelijk een toreneindspel met een pion minder voor Rick en voor beiden wat verspreide pionnen op beide vleugels. Een eindspel waarover grootmeesters regelmatig nachtmerries hebben (lees ik wel eens). De torens en bijna alle pionnen gingen eraf. Uiteindelijk kwam alles aan op de laatst overgebleven pion en de hamvraag wie er dan oppositie heeft. Schoor had deze en gaf deze ook niet meer af. Minder voor Rick, maar leuk voor de wedstrijd en de verenigingsgenoten die klaar waren met hun interne partijen.

De eindstand van 2-2 betekende immers snelschaken. Voor Denk en Zet beginnen met een achterstand (dankzij de uitslag tussen van der Sloot en Vermue) en met twee keer zwart. Hetzelfde uitgangspunt dus als voor Souburg bij het reguliere schaak. Na een korte opsomming van de regels (speeltempo, reglement snelschaken van toepassing) en de situatie (1-0 voor Souburg, Denk en zet heeft aan 2-2 genoeg) werd er met verwisselde kleuren begonnen. De snelschaakpartijen liepen af in dezelfde volgorde als die van de reguliere schaakpartijen.

Als eerste wist Sebastiaan Koedoot via een paardvork op de loper en dame van de Bock een toren te winnen. Dit keer geen vertyping, maar werkelijkheid. De Bock geloofde het een paar zetten later wel. Zo goed Peter de eerste wedstrijd (naar eigen zeggen) speelde, zo slecht (naar eigen zeggen) acteerde hij in de snelschaakpartij. Ongetwijfeld zal Steijn hier ook een snelle hand in hebben gehad.

Resteerde weer de partij tussen Rick en Schoor. Met de dames en torens van het bord en her en der wat pionnen en beiden nog wat lichte stukken, leek de stand op het bord remise-achtig dan wel in het voordeel van Schoor. Terwijl iedereen muisstil toekeek wist Rick via een vork een loper te winnen, waarna hij een paard en loper had tegen een loper voor Schoor. De her en der pionnen werden er steeds minder en op een bepaald moment had Schoor de kans om nog een pion af te ruilen. Hij besloot deze echter door te schuiven om een tweede verre vrijpion te krijgen. Na heen en weer gemanoeuvreer van de diverse stukken, waarbij Rick steeds aan de slechtere kant zat wat tijd betreft moest hij zijn loper offeren tegen de witte vrijpion op a6 (of a7). Hiermee stond de witte koning ver weg van de zwarte vrijpion op de g-lijn, maar die had wat tempi nodig om naar voren te gaan, waarbij de zwarte koning mee moest en ook nog eens het zwarte paard wat velden moest af(nemen) van de loper en koning van Schoor. Het ging nu allemaal vrij snel (blijft snelschaken), waar niet duidelijk is of er ergens een (gemiste) afdwingbare winst was, maar na diverse kritieke zetten ontstond de situatie met een pion voor Rick op g2, zijn paard op g4 en zijn koning op f3. De loper van Schoor stond op g1 en zijn koning op d3. Het plan van Rick was om (met behulp van zijn paard) zijn koning op f1 of f2 te krijgen, dus Schoor moest (achteraf) gewoon heen en weer blijven gaan tussen d3-d2-e1, maar op blijven passen voor vorkjes en aanvallen op zijn loper met het paard (b.v. zijn loper niet naar h2 spelen wanneer aangevallen met paard op h3, waardoor Rick daarna naar f2 zou kunnen gaan met zijn koning en daarna zijn paard te manoeuvreren naar g5, waardoor loperverlies dan wel promotie onvermijdbaar zou zijn). Genoeg valletjes en aandachtspunten dus om op te letten vanuit de verdedigende kant en binnen een paar zetten na het bereiken van de hierboven beschreven stelling, zette Schoor zichzelf schaak, wat Rick dan ook claimde. De charme van (de regels van) het snelschaken…

Ook hier dus de uitslag 2-2. Samenvattend was het feitelijk eigenlijk een win-win situatie: elke speler die had gewonnen met regulier schaak verloor met snelschaken en vica versa. Maar dan kwam dus (vanuit het oogpunt van het principe van een Knock-out competitie) het prisoners dilemma: individueel (en als team) had niemand per saldo verloren, maar toch moest er een team verliezen. Eindigen zoals het begon, gooien met een dobbelsteen, zou wellicht een optie kunnen zijn, maar zoals in het lange betoog al gememoreerd schrijft het reglement voor dat in deze schaarse gevallen het laatste bord afvalt van de reguliere partijen. Hierin was Denk en Zet dus de gelukkige, omdat zij hier verloren had. Wederom de halve finale voor ons en wederom tegen Goes.

Hoe vaak gebeurt het nu dat een wedstrijd zo beslist wordt? Wat een ontknoping, wat een script. En het leek wel een bewust geregisseerd script. Bij het vooroverleg via de mail tussen de teamleiders was het voorstel tot deze wijze van loting kracht bijgezet door onder meer de opmerking: “De opgegeven spelers nummer 4 spelen altijd op bord 4: dit kan van belang zijn mocht zowel normaal schaak als vluggeren in 2-2 eindigen”.

Wat de paradox omtrent ‘een partij is nog nooit gewonnen door hem op te geven’ betreft: het was de vierde bord speler van Denk en Zet die in zijn reguliere partij opgaf: uiteindelijk bleek dat juist door (het schrappen van) deze opgegeven partij zijn team de bekerwedstrijd won. Een partij mag dan nooit gewonnen worden door hem op te geven, maar de teamwedstrijd dus wel (heel soms)!